Manuel Vázquez Montalbán: Autobiografie van Generaal FrancoUit het Spaans vertaald door Saskia OtterKinderjaren en bekentenissenMijn moeder zei altijd dat ik de mensen en de dingen moest fixeren. `Paquito, je hebt een paar ogen die intimideren.' En ik zag in de spiegel van onze grote, kille badkamer van een adellijke familie met niet al te veel financiële middelen mijn eigen grote, zwarte, glinsterende, droevige en harde ogen, als die van een kapitein van de Zeneten, zoals Carmen me placht te zeggen toen we in Oviedo verkering kregen, ontroerd als ze was door het verhaal en de plaatjes van de geschiedenis van een kapitein van de Zeneten. De Zeneten maakten deel uit van het Berbervolk en waren geharde soldaten onder bevel van de Omajanen. Het waren nomaden, agressief en onbehouwen; ze werden gestationeerd in de meest bergachtige streken van al-Andalus en van daaruit bonden ze de strijd aan met de Arabieren, vechtend als huurlingtroepen van verschillende Moorse koningen; ten slotte werden ze de etnische meerderheid die enkele van die rijkjes in zuidwest-Spanje overheerste. Ik kon ze in hun eigen landstreek, die door de Magreb loopt, herkennen, vooral de halfnomaden uit het Rifgebergte, en ik kan getuigen van hun moed, die het punt bereikte van minachting voor het eigen en andermans leven. `Paquito, je hebt een paar ogen die intimideren.' Niet dat ik mijn allerliefste moeder intimideerde, voor wie ik een groot deel van mijn vermogen tot liefhebben reserveerde en reserveer, bijna evenveel als ik reserveer voor mijn geliefde Spanje. Gedurende mijn hele leven heb ik iets gemeenschappelijks waargenomen tussen mijn moeder en Spanje, twee krachtige en tere, vrolijke en bedroefde, onbevlekte vrouwen, die niet altijd het leven noch de geschiedenis hebben gehad die ze verdienden. Sinds ik kon kijken zag ik dat. `Als je een of ander probleem hebt, Paquito, kijk het dan recht in de ogen, net als de mensen die er de oorzaak van zijn.' Mijn moeder vertrouwde op de kracht van mijn magnetische ogen, zei ze, en uit haar mond vond ik het fijn om `Paquito' genoemd te worden, een verkleinwoord dat me ergerde sinds ik me bewust werd van het niet altijd liefdevolle gebruik dat de anderen van onze verkleinwoorden maken. Ik begreep maar niet waarom mijn neef, Francisco Franco Salgado Araujo, door iedereen `Pacón', grote Paco, en ik `Paquito', kleine Paco, werd genoemd, hoewel hij wel een paar jaar ouder was dan ik en uiteraard veel groter en dikker. Is het dan zo dat de grootsheid van de mens gemeten wordt naar leeftijd en postuur? We zijn zoals we geloven dat we zijn, en de laatdunkende blik uit eigenbelang van de anderen dient te worden verworpen. Dit principe geldt niet alleen voor mensen, maar ook voor volkeren. Spanje is het slachtoffer geworden van de laatdunkende blik van anderen en van haar beschroomdheid om vastberaden in zichzelf te geloven, en het is de taak geweest van de gegoede Spanjaarden, en op bescheiden wijze de mijne, om te volharden in de overtuiging dat volkeren groot zijn niet vanwege hun grenzen, maar vanwege de schaduw die ze op de geschiedenis werpen. Als ik terugkijk en me het jongetje herinner dat ik was, dan zie ik hem niet vol complexen omdat hij een paar centimeter groter of kleiner was, maar soms wel vol verbazing over het verschil tussen de contouren die anderen ons toeschrijven en de werkelijke contouren, waarvan alleen wijzelf en een enkeling ons bewust zijn. Laat de h maar weg, generaal. De echte achternaam van uw moeder werd altijd geschreven als Baamonde, totdat u er in uw heldhaftige verhevenheid een h aan toevoegde om de sociale status te verhogen. Sinds 1737 was de familie van vaderszijde gevestigd in El Ferrol, dankzij don Manuel Franco, afkomstig uit Cádiz, leverancier van de vloot en getrouwd met María de Viñas Andrade, een dame uit een illustere Galicische familie. Veel is er gespeculeerd over de oorsprong van de naam Franco; aangenomen door bekeerde joden wordt er gezegd, hoewel er niets bewezen kon worden met betrekking tot de Hebreeuwse oorsprong van mijn familie van vaderszijde, behalve dat de naam over het algemeen werd toegekend aan Europese migranten die zich sinds de elfde en twaalfde eeuw vestigden aan de pelgrimsweg naar Santiago de Compostela en tot `vrijgestelden', `francos' waren verklaard; om kort te gaan, vrijgesteld van belastingen die aan de bevolking konden worden opgelegd. Een verleden van acht of negen eeuwen is al voldoende om bedroefd te worden over een mogelijke niet-Spaanse oorsprong van mijn geslacht, maar gedurende die acht of negen eeuwen stonden de Franco's altijd in dienst van Spanje en in het bijzonder van de marine. En als deze bewering niet van voldoende gewicht is, volgt hier mijn moeders afstamming; Pilar Bahamonde y Pardo de Andrade, met een stamboom vol machtige vertakkingen: Bermúdez de Castro, Tenreiro, Losada, Basanta en Taboada. Mijn vader was boekhouder bij de marine, in navolging van een traditie van de Franco's verbonden met de intendance van de vloot; mijn moeder was eveneens dochter van een intendant, don Ladislao Baamonde Ortega de Castro-Montenegro y Medina; en mijn grootmoeder was een Pardo de Andrade Coquelin y Soto. De ontmoeting tussen twee zo gelijkwaardige genealogische eskaders is niet verwonderlijk, aangezien El Ferrol het voornaamste bastion van de Spaanse marine was sinds het verlies van de Rots van Gibraltar, de steen des aanstoots voor de vaderlandse waardigheid omringd door zeeën vol Britse ambitie. In 1800 en 1805 hadden de Engelsen geprobeerd zich van El Ferrol meester te maken, maar de stad wist zich te verdedigen en in zekere zin werd zij zich bewust van haar voorhoedefunctie in het Spaanse verzet. Vandaar de sociale hegemonie van de mariniers en vooral die van het Cuerpo General de la Armada (Algemene Corps van de Vloot). El Ferrol heeft altijd een speciale ontvankelijkheid behouden voor de overwinningen en nederlagen van Spanje. Uw zuster Pilar velt in 'Nosotros los Franco' (Wij Franco's) niet zo'n gunstig oordeel over deze verbouwing: «Het huis werd na de dood van mijn moeder door de Caudillo gekocht. Mijn schoonzuster Carmen heeft het helemaal laten verbouwen. Dat is jammer, want alle sporen van het huis uit onze kinderjaren zijn uitgewist. Ik blijf erbij dat het heel jammer is, want het had zijn charme en het had zo moeten blijven als het was, uit eerbied voor het eerste thuis van de Caudillo. Ik geloof dat het voor de toekomstige generaties heel interessant zou zijn om het authentieke huis te kunnen zien waar de Generalísimo zijn eerste jaren heeft gewoond. Zou het niet interessant zijn om nu het ouderlijk huis van Napoleon, hoe eenvoudig dan ook, te bezoeken? Dit soort wandaden worden doorgaans gepleegd door mensen die geen enkel respect hebben voor de geschiedenis. Wat de vrouw van mijn broer gedaan heeft is heel vreemd. Het laat zien hoe gewoon hij was en hoe weinig belang hij eraan hechtte. Desondanks blijft het jammer.» Het is de voorzienigheid, anderen zeggen het toeval, waardoor we uit bepaalde ouders worden geboren, op een bepaalde plaats en temidden van sociale, economische en culturele omstandigheden die we niet in de hand hebben. Het belangrijkste is dat je je duidelijk bewust bent van deze oorsprong, teneinde de wortels van de eigen identiteit te vinden. In welke zin heeft de historische en geografische bijzonderheid van El Ferrol mijn leven grotendeels veranderd, en ook de geschiedenis van het huidige Spanje dat de Voorzienigheid mij in handen heeft gelegd? In geschriften uit de elfde eeuw, bijeengebracht in het Algemene Archief van Galicië, kwam de naam van Ferrol al voor; een plaats die sinds 1885 aanspraak kan maken op het predikaat stad, door koninklijke toekenning, maar haar werkelijke waarde wordt bepaald door haar uitzonderlijke positie als natuurlijke haven. Verre haven, bestemming van elke koers Aldus luidt een gedicht van de geleerde Molina, in zijn `Descripción del Reino de Galicia' (Beschrijving van het Koninkrijk Galicië) gedrukt in Mondoñedo in 1550. Als dat waar was in de zestiende eeuw, dan gold dat nog meer in de achttiende en negentiende eeuw, toen Spanje op alle zeeën streed tegen haar imperiale ondergang, oog in oog met de moderne Franse en Engelse eskaders, en El Ferrol zowel bevoorrecht schuilhol als platform voor het marineverzet van het Imperium was. Op 25 augustus 1800 viel het eskader van het perfide Albion El Ferrol aan, maar dat gaf zich niet over, ondanks de sterkte van de troepenmacht: zeven oorlogsschepen, twee ervan met drie bruggen; zes fregatten, vijf brigantijnen, twee zeilschepen, één schoener en 87 transportschepen met landingstroepen. Admiraal Warren voerde het bevel over het smaldeel en luitenant-generaal Pultney over de invasietroepen. Voor hun `huzarenstukje' beschikten zij over vijftienduizend man, die voor anker lagen voor het strand van los Doñinos, vertrouwend op hun overmacht en de verwarring die bij de plaatselijke bevolking was gesticht door zo'n groot machtsvertoon. Maar gelukkig lag in de haven van El Ferrol een Spaans eskader onder bevel van Juan Joaquín de Moreno, met een kleine troepenmacht: vijf zeeschepen, vier fregatten, een brigantijn en een zeilschip, met een globaal artillerievermogen van ongeveer tweehonderd kanonnen. Zoals altijd had de nalatigheid van de politici tot gevolg dat de vesting slecht was uitgerust om weerstand te bieden, laat staan om een overwinning te behalen. De vesting en de forten beschikten niet over troepen, er stond geen enkel kanon opgesteld en er waren alleen maar levensmiddelen voorradig voor het normale gebruik; maar zoals altijd kwamen improvisatievermogen en moed, Keltiberische goden, ons te hulp; vijfhonderd, ik zeg het goed, vijfhonderd Spaanse soldaten hielden de opmars van vierduizend Engelsen tegen, terwijl in de vesting en in de omgeving tweeduizend strijders werden gerecruteerd die met een enorm vertoon van moed bij het openen van de strijd de Engelsen intimideerden; dezen vreesden dat de overmeestering van de vesting te veel zou kosten en ze gingen naar waar ze vandaan waren gekomen, in de hoop dat Vigo een geschiktere haven zou zijn. De tentoongespreide moed moet groot zijn geweest, want de Engelse troepen die ons aanvielen waren dezelfde die jaren later het grote leger van Napoleon uit zijn opstellingen uit Egypte verdreven. Moed, en de strategische omstandigheden van een diepe riviermond, ingesloten en omringd door hoogten vanwaar de vijand bestookt kan worden. In 1804 zouden de Engelsen terugkeren, om een blokkade te leggen die pas in 1805 zou worden opgeheven; een blokkade gelardeerd met zeeslagen die moeilijk waren voor ons smaldeel, dat, verbonden met Frankrijk door dubieuze verdragen met de maçonnieke ministers van Carlos IV en Napoleon I, meer het gelag heeft moeten betalen dan onze bondgenoten en toekomstige binnenvallende vijanden. De overwinning van El Ferrol op de Engelsen deed lampionnen ontbranden, vlag en wimpel hijsen, en zelfs tot in onze generatie leefde een lied van anonieme oorsprong voort dat als volgt ging: Wat verschijnt daar aan de einder Castillo de San Felipe Als kind al was ik onder de indruk van de verhalen over de bezetting van El Ferrol op de ochtend van 27 januari 1809, door de troepen van maarschalk Ney met instemming van de luitenant-generaal van de vloot, de Fransgezinde don Pedro de Obregón. Tijdens de bezetting, die tot juni duurde, werden de kwellingen waar de Fransen ons aan onderwierpen beantwoord met de moedige hinderlaag van de inwoners van Ferrol, die een aanslag pleegden op de adjudant van maarschalk Ney. Ten slotte, op bijna alle fronten van het schiereiland verslagen als gevolg van het doorslaggevende bondgenootschap tussen de reguliere troepen, guerrilla-strijders en het Britse expeditie-leger onder bevel van Wellington, trokken de Fransen zich uit Galicië terug, met in het kielzog van het verslagen leger de Fransgezinden die hen in de kaart hadden gespeeld, Obregón incluis. Weer heer en meester van de straat, berechtte het volk van El Ferrol het Fransgezinde verraad door op symbolische wijze het landhuis van Obregón in brand te steken en te verwoesten. Het huis stond op de plek waar in mijn jeugd nummer 125 in de calle Real verrees, ofwel het achtste huis van het zuidelijke trottoir, gerekend vanaf de hoek van de calle San Eusebio en het vierde vanaf calle Sánchez Barcáiztegui. Gedurende de opvoedkundige wandelingen met mijn vader hebben wij vaak op die plek stilgestaan, en telkens weer probeerde hij een leerzame conclusie uit het gebeurde te trekken. Maar ik kan me herinneren dat ik me stoorde aan zijn gematigde welwillendheid jegens Obregón, die volgens hem had gedaan wat in zijn mogelijkheden lag, zonder dat hij me het hoe en wat duidelijk kon vertellen. Gistermorgen toen ik over la Herrera liep, Alleen omdat de jongen haar `schoonheid' noemde, Uw nichtje Pilar Jaraiz, socialiste, betoont zich bij het oproepen van het El Ferrol van haar kinderjaren, bijna ongeschonden sinds de tijd dat u en uw broers en zuster pubers waren, concreter dan u als het erop aankomt het morele en culturele klimaat van die maatschappij te beoordelen: «Als met het verstrijken der jaren deze herinneringen bovenkomen, word ik overvallen door ongeloof. Hoe is het mogelijk dat wij in die atmosfeer niet allemaal gek zijn geworden? Ik kende toen van enkele woorden de betekenis niet; mooie woorden zoals vrijheid, gelijkheid voor alle mensen, het zoeken naar een gemeenschappelijk ideaal voor de hele mensheid en het respect voor bepaalde menselijke waarden die samengaan met waardigheid. Dat leerde ik met de tijd, hoewel het me het aureool van halfgekke idealiste en utopiste bezorgde dat ik trots met heel mijn hart aanvaard.» Ik ben dus gekenmerkt door een geslacht van marinemensen en militairen dat ten dienste stond van Spanje en het Spaanse algemene welzijn, zowel van vaders- als van moederszijde; en van kindsbeen af droeg ik een morele opdracht in mezelf mee die dateerde van vóór mijn geboorte en voortkwam uit het gedrag en de sociale rol van mijn voorouders, tegen de achtergrond van een stad die hen op het lijf was geschreven. Een smetteloze genealogie, die opgenomen en voortgezet moest worden door mijn nakomelingen, en indien mogelijk verrijkt moest worden door mijn verrichtingen. Maar een roemrijk geslacht heeft niets te maken met een levensstandaard, en ik moet dank zeggen aan mijn ouders, in dit geval zowel mijn moeder als mijn vader, die nooit verder sprongen dan hun stok lang was en voor ons zowel gul als sober waren. Ik herinner me bijvoorbeeld de bescheiden en verstandige cadeaus met Driekoningen; poppen voor Pilar en wapens voor ons drieën, hoewel Pilar het er op dit punt nooit mee eens was, want ze zei dat wij haar met onze zwaarden in elkaar sloegen en zij zich met haar poppen niet kon verweren. Pilar liet zich niet snel uit het veld slaan, en soms vond ik het leuk om haar aan het schrikken te maken door situaties te simuleren die haar op stang joegen, juist haar, gewoonlijk zo moeilijk op stang te jagen. Eens waren we thuis aan het spelen, we klommen op een grote kast en iemand gaf me een duw, naar hij later zei per ongeluk. Ik viel met mijn hoofd op de grond en bezeerde me, maar ik deed alsof ik bewusteloos was om te kijken hoe mijn broers en zuster zouden reageren. Nicolás vroeg zich alleen maar af hoe het gebeurd was, Ramón maakte van mijn bewusteloosheid gebruik om me te pesten, en Pilar pakte, na gehuil en gejammer als van een klaagvrouw, een emmer ijskoud water en gooide die over me heen. Op dat moment stond ik op het punt om bij te komen, maar ik verzette me tegen deze opwelling en wachtte nog een paar minuten voor ik opstond en zei: `Ik ben niet dood. Stelletje ezels dat jullie zijn.' |