Eerste Engelstalige biografie van Antonio Gaudí

Gestorven als een zonderling

Uit De Morgen van 18 juli 2001


Antonio Gaudí's werk was en is wereldvermaard, zij het niet onomstreden.Ook zijn persoon riep tegenstrijdige reacties op. 'Antonio Gaudí stierf zoals hij geboren was, slordig en controversieel', begint Gijs Van Hensbergen zijn intrigerende biografie over de fameuze Catalaanse architect.


Door Annick Schreuder

 

De trambestuurders van Barcelona waren berucht om hun rijstijl. Ze reden vaak te hard en baanden zich opdringerig een weg tussen de mensenmenigten.Ongelukken gebeurden geregeld, ook al omdat het materieel te wensen overliet. Dus of het nu aan de bestuurder lag, of aan kapotte remmen van het rijtuig, is niet meer te achterhalen, maar toen een sjofel geklede man ("Hij zag eruit als een dronken zwerver", zei de trambestuurder later) op 7 juni1926 in gepeins verzonken de drukke straat overstak, raakte de tram hem zo hard dat hij met zijn hoofd op de rails sloeg en opzij viel. Nauwelijks vaart minderend, vervolgde de tram daarop zijn weg. De arme man bloedde hevig en twee toesnellende omstanders wenkten verschillende taxi's om het slachtoffer naar een ziekenhuis te brengen. Niemand wilde de zonderling vervoeren.

In de zakken van het versleten jasje (de onderbroek werd bijeengehouden door veiligheidsspelden), vonden ze slechts wat noten en rozijnen. Geen aanwijzing, geen papieren, niets wees erop dat het de beroemde architect Antonio Gaudí (1852--1926) was die hier bezig was dood te gaan. Dat zou pas de volgende morgen blijken, toen bezorgde vrienden alle ziekenhuizen en politiebureaus in de stad waren afgegaan om hun vermiste vriend op te sporen. Ze vonden hem in een klein ziekenhuis, in bed nummer negentien op een willekeurige zaal. Toen het nieuws van Gaudí's erbarmelijke situatie eenmaal bekend raakte, schaamde Barcelona zich diep. Hij werd onmiddellijk op een kameralleen gelegd en de gangen van het ziekenhuis vulden zich met bewonderaars,hoogwaardigheidsbekleders en vrienden. Gaudí sloeg het aanbod af om te worden overgeplaatst naar een luxueuze privé-kliniek, hij wilde sterven te midden van het volk. En dat deed hij, drie dagen later, op 10 juni 1926. De kranten staken elkaar naar de kroon met hun loftuitingen en necrologieën. Oude strijdpunten werden discreet naar de achtergrond verwezen en de daaropvolgende begrafenis was bijna een staatsaangelegenheid. Honderdduizenden rouwenden begeleidden Gaudí naar zijn laatste rustplaats in zijn eigen Sagrada Familia.

Gaudí's werk was en is wereldvermaard, zij het niet onomstreden. Ook zijn persoon riep tegenstrijdige reacties op. "Antonio Gaudí stierf zoals hij geboren was, slordig en controversieel", begint Gijs Van Hensbergen (aan zijn naam te zien van Nederlandse afkomst, docent architectuur en woonachtig in Dorset)zijn intrigerende biografie over de fameuze architect. De geboorte van de kleine Antonio was traumatisch verlopen en nog maar nauwelijks een uur oud werd het ventje haastig naar de kerk gebracht om zijn ziel te redden. De doopakte die als gevolg daarvan werd opgemaakt (in Reus, ten zuiden van Barcelona en tweede helft vorige eeuw een florerend handelsstadje) is een van de weinige officiële documenten die ons van Gaudí zijn overgeleverd. Al zijn persoonlijke archieven alsmede zijn tekeningen, modellen en gegevens zijn verloren gegaan toen op 20 juli 1936, aan de vooravond van de Spaanse Burgeroorlog, zijn crypte werd opengebroken en al het historische materiaal rücksichtslos werd vernietigd. "Notoir privé" als hij was, heeft dat gebrek aan documenten de mythevorming rond Gaudí alleen maar doen toenemen. Van Hensbergen heeft dan ook creatief moeten zijn in het zoeken naar bronnen (zelfs in de paar Castiliaanse en Catalaanse hagiografieën, zegt Van Hensbergen, ontbreekt de nuance nogal eens en wordt Gaudí, voor de folklore, gemakshalve afgeschilderd als de ascetische kluizenaar van de architectuur) maar is daar zeer wel in geslaagd. Hij heeft met zijn levensbeschrijving van Gaudí de,blijkbaar, eerste Engelstalige biografie geschreven, hetgeen vermoedelijk de toch wat pretentieuze (onder)titel 'Gaudí. The biography' verklaart.

De jonge Antonio is geen bolleboos op school maar leert enorm veel van het vakmanschap en de artisticiteit waarmee zijn vader het nobele ambacht van koperslager uitoefent. Als puber bezoekt hij samen met twee vrienden het vervallen cisterciënzer klooster in Poblet en het drietal is zo overrompeld door de(ook in historisch opzicht) schoonheid van het eens zo magistrale bouwwerk dat zij, naïef en megalomaan, besluiten het klooster in ere te herstellen. Het is meer dan een jongensdroom. Poblet zou een soort anatomisch model voor Gaudí worden, een laboratorium waarin hij zich, hoewel technisch ongeschoold,volledig kon laten gaan. In 1868 trok Gaudí naar Barcelona om aan het Architectuur Instituut te studeren. Barcelona was eind vorige eeuw uitgegroeid vaneen ommuurd vestingstadje tot een kolkende metropool, een industrieelhandelscentrum met een groot en onrustig ("politiek impotent" schrijft Van Hensbergen) arbeidersproletariaat. De chaotische, volgepakte, stinkende achterafsteegjes contrasteerden sterk met de magistrale gotische gebouwen en kerken, maar het geheel van de stad inspireerde Gaudí. In zijn studentenjaren was hij een idealist met dandy-achtige trekjes. Als student (met Pugin, Ruskin en Viollet-le-Duc als leermeesters) was hij niet briljant, maar wel capabel en ondanks zijn onregelmatige prestaties bleven zijn werkelijke talenten gelukkig niet onopgemerkt. Praktijkervaring deed hij op met allerlei kleine opdrachten, variërend van het ontwerpen van zijn eigen visitekaartjes en bureau, tot de monumentale lantaarnpalen (zijn eerste formele opdracht) die nog steeds het Plaça Reial sieren.

In de jaren 1880 heeft Gaudí inmiddels naam gemaakt als innovatieve en radicale architect. Door zijn deelname aan tal van commissies en groeperingen, ontpopt hij zich als een spilfiguur in de Catalaanse culturele renaissance. In de liefde had hij minder geluk. Nadat hij tweemaal zijn hart aan een vrouw had verloren, en beiden een ander verkozen, gaf hij zich behalve aan architectuur, over aan het geloof.

Daarom was de opdracht, die aanvankelijk aan iemand anders was gegeven,om de Sagrada Familia te bouwen, ook zo'n geweldige uitdaging voor Gaudí. Hierin kon hij zijn twee passies verenigen. Zijn roem bezorgde hem ook veel andere opdrachten, onder meer voor de rijke industriëlen De Comillas en vooral Eusebi Güell. Deze laatste, een zeer gefortuneerde 'gentleman-ondernemer' en even patriottisch ingesteld als Gaudí, werd behalve Gaudí's mecenas, ook een levenslange vriend. Zijn naam leeft in Barcelona in verschillende bouwwerken voort, onder meer in het 'Palau Güell', het vijftien hectare grote park aan de rand van de stad waarvan de huizen de (rijke) bewoners "Een levend essay in Catalaanschap en katholieke vroomheid" moest verschaffen.

Van Hensbergen voert ons langs al Gaudí's belangrijke bouwprojecten. Hij gaat er inhoudelijk op in, op stenen, technieken, systemen (Gaudí was een expert in hydraulische systemen) en berekeningen, zonder echter de lezer te overladen met al te veel technische details. Van Hensbergen laat zien hoe Gaudí evolueert als mens en architect, hoe hij zijn jeugdige overmoed verliest en, steeds soberder levend, zich uiteindelijk in zichzelf terugtrekt. Hij laat zien hoe de natuur Gaudí inspireerde, en hoe veel zorg hij had voor zijn alcoholische nichtje Rosa dat aan hem was toevertrouwd nadat haar moeder, Gaudí's zuster, was overleden. Hij laat bovendien zien hoe belangrijk de politiek is geweest in Gaudí's leven. Nadrukkelijk belicht Van Hensbergen Gaudí vanuit zijn Catalaanse achtergrond. Het "ongemakkelijke bondgenootschap" van Catalonië en Castilië zorgde voor politieke instabiliteit, waarvan Gaudí als tijdgenoot en Catalaan in hart en nieren, getuige was. Ook al bleef hij in de eerste plaatsarchitect: hij liet op het laatste moment verstek gaan op een politieke bijeenkomst omdat hij juist bezig was sculpturen op het dak van Casa Milà te voltooien.

Rond de eeuwwisseling van vorige eeuw is Barcelona een broeihaard. Er zijn om de haverklap rellen en opstanden. Het verlies van de koloniën in1898 (aan Amerika, na een korte maar hevige oorlog), waaronder Cuba, bezorgt Spanje niet alleen internationaal gezichtsverlies maar ontneemt de (textiel)industrie een gevoelige afzetmarkt. Ook in Marokko leidt Spanje een militaire nederlaag. Het volk mort en roert zich. In 1909 escaleert de situatie en breken er onlusten en gevechten uit, waarbij kerken en kloosters in brand gestoken worden. Deze gebeurtenissen ontgoochelen Gaudí diep en laten sporen na in zijn werkwijzen en geloofsbeleving. Hij keert zich meer en meer in zichzelf, reduceert zijn toch al karig vegetarisch menu tot een absoluut minimum en houdt zich op de been met liters water. De laatste jaren van zijn leven raakte Gaudí wat uit de gratie. Hij bleef onverdroten en zeer schematisch doorwerken aan de voltooiing van de Sagrada Familia terwijl in architectonisch opzicht ondertussen een nieuwe lichting was opgestaan. Meer en meer werd Gaudí gezien als een excentriekeling die geobsedeerd was door lijden. Zo kwam het dat niemand hem herkende,op die zomerse avond in 1926. Gaudí was een eenling, graatmager en spaarzaam gekleed. Hij was op weg van zijn werk, de Sagrada Familia, naar zijn kerk, voor zijn dagelijkse biecht, toen hij werd overreden door een tram.

Het Franco-regime heeft er alles aan gedaan om de culturele identiteit van Catalonië, inclusief Gaudí als exponent daarvan, te verstikken, maar sinds de jaren zestig, zeventig van vorige eeuw is er een heropleving van zowel het Catalaanse zelfbewustzijn als Gaudí's werk. De jongeren dwepen met Gaudí, maar,zoals altijd, blijft zijn werk tegengestelde reacties oproepen. George Orwell schreef in zijn Hommage aan Catalonië over de Sagrada Familia:"In tegenstelling tot de meeste kerken in Barcelona, bleef het onbeschadigd gedurende de Revolutie. Het werd gespaard omwille van zijn 'artistieke waarde', zegt men. Ik denk dat het van slechte smaak van de anarchisten getuigde dat ze het niet opgeblazen hebben toen ze de kans hadden..." Salvador Dalí overlaadde Gaudí's werk dan weer met lof, al is de benaming 'tapas art' (1933) op lange termijn misschien wel pejoratief. Pablo Picasso kon Gaudí niet uitstaan (in een brief aaneen vriend schreef hij in oktober 1900 "(...) en stuur wat mij betreft Gaudí en de Sagrada Familia naar de hel") en dat was geheel wederzijds.Gaudí was een man van paradoxen. Hoe meer hij afstand nam van zijn jeugdige idealisme,en hoe strikter hij werd in de (katholieke) leer, hoe meer antiliberaal en pessimistisch hij werd, des te glorieuzer werd zijn architectuur, zegt Van Hensbergen.

Wat de blijvende betekenis is van Gaudí's nalatenschap in termen van de architectonische canon, staat nog te bezien. Hij wordt over de hele wereld erkend en geroemd, maar heeft niet, ondanks enkele navolgers, een globale nieuwe stijl gecreëerd. Hij streefde uiteindelijk -- tevergeefs, zegt Van Hensbergen --universaliteit na. Al was het maar omdat zijn werk ook politiek geladen was. "Misschien ligt zijn werkelijke aantrekkingskracht wel in zijn loutere toegankelijkheid. (...) Kunst voor alleman."

Hoe dan ook, er schuilt veel moois in de woorden van de Valenciaanse architect Santiago Calatrava, door kenners als zijn erfgenaam gezien:"Men heeft geprobeerd Gaudí te begrijpen in termen van paganisme, vrijmetselarij,boeddhisme of atheïsme. Ik denk dat hij inderdaad een man was die een religieus idee diende. Maar de god, of beter, godin die Gaudí werkelijk aanbad, was de architectuur zelve."

Gaudí bleef onverdroten doorwerken aan de voltooiing van de Sagrada Familia, terwijl in architectonisch opzicht ondertussen een nieuwe lichting was opgestaan.


Gijs van Hensbergen: Gaudí

Naar de MKW-beginpagina